Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·vlak·te

Werkwoord

vervoeging van
uitvlakken

uitvlakte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitvlakken
    • ... dat ik uitvlakte. 
    • ... dat jij uitvlakte. 
    • ... dat hij, zij, het uitvlakte. 

Gangbaarheid