Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·test

Werkwoord

vervoeging van
uittesten

uittest

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uittesten
    • ... dat ik uittest. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uittesten
    • ... dat jij uittest. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uittesten
    • ... dat hij uittest.