uittelde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·tel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uittellen |
uittelde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uittellen
- ... dat ik uittelde.
- ... dat jij uittelde.
- ... dat hij, zij, het uittelde.
- ... dat ik uittelde.
Gangbaarheid
- Het woord uittelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.