Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·strek·ten

Werkwoord

vervoeging van
uitstrekken

uitstrekten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitstrekken
    • ...dat wij uitstrekten. 
    • ...dat jullie uitstrekten. 
    • ...dat zij uitstrekten.