uitsneden
- uit·sne·den
de uitsneden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord uitsnede
vervoeging van |
---|
uitsnijden |
uitsneden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitsnijden
- ...dat wij uitsneden.
- ...dat jullie uitsneden.
- ...dat zij uitsneden.
- ...dat wij uitsneden.