Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·schep·ten

Werkwoord

vervoeging van
uitscheppen

uitschepten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitscheppen
    • ...dat wij uitschepten. 
    • ...dat jullie uitschepten. 
    • ...dat zij uitschepten. 

Gangbaarheid