Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·loog·de

Werkwoord

vervoeging van
uitlogen

uitloogde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitlogen
    • ... dat ik uitloogde. 
    • ... dat jij uitloogde. 
    • ... dat hij, zij, het uitloogde. 

Gangbaarheid