uitkristalliseert

  • uit·kris·tal·li·seert
vervoeging van
uitkristalliseren

uitkristalliseert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkristalliseren
    • ... dat jij uitkristalliseert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkristalliseren
    • ... dat hij uitkristalliseert.