uitgroeide
- Geluid: uitgroeide (hulp, bestand)
- uit·groei·de
vervoeging van |
---|
uitgroeien |
uitgroeide
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitgroeien
- ... dat ik uitgroeide.
- ... dat jij uitgroeide.
- ... dat hij, zij, het uitgroeide.
- ... dat ik uitgroeide.
- Het woord uitgroeide staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.