uitbraakte
- Geluid: uitbraakte (hulp, bestand)
- uit·braak·te
vervoeging van |
---|
uitbraken |
uitbraakte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitbraken
- ... dat ik uitbraakte.
- ... dat jij uitbraakte.
- ... dat hij, zij, het uitbraakte.
- ... dat ik uitbraakte.
- Het woord uitbraakte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.