Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·bloeit

Werkwoord

vervoeging van
uitbloeien

uitbloeit

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbloeien
    • ... dat jij uitbloeit. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbloeien
    • ... dat hij uitbloeit. 

Gangbaarheid