uitbalanceerden
- uit·ba·lan·ceer·den
vervoeging van |
---|
uitbalanceren |
uitbalanceerden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitbalanceren
- ...dat wij uitbalanceerden.
- ...dat jullie uitbalanceerden.
- ...dat zij uitbalanceerden.
- ...dat wij uitbalanceerden.
- Het woord uitbalanceerden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.