• twin·kelt
vervoeging van
twinkelen

twinkelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van twinkelen
    • Jij twinkelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van twinkelen
    • Hij twinkelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van twinkelen
    • Twinkelt!