Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·en

Zelfstandig naamwoord

de tweeënmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord twee
    • Hij had een koning, twee tweeën en een drie. 

Zelfstandig naamwoord

tweeën

  1. datief van twee: bij tijdsaanduidingen na voorzetsels
    • Het liep tegen tweeën. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • Zijn waren met zijn tweeën.
Zij waren twee in getal.