trompicar
- trom·pi·car
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
trompicar |
trompicaba |
trompicado |
volledig |
trompicar
- onovergankelijk meermaals na elkaar struikelen
- overgankelijk laten struikelen
- trompicar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española