trokken
- trok·ken
vervoeging van |
---|
trekken |
trokken
- meervoud verleden tijd van trekken
- Wij trokken.
- Jullie trokken.
- Zij trokken.
- Wij trokken.
- ▸ In mijn jeugd trokken we elke zomer met vier gezinnen door de bergen.[1]
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers