Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • troe·bleer·de

Werkwoord

vervoeging van
troebleren

troebleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van troebleren
    • Ik troebleerde. 
    • Jij troebleerde. 
    • Hij, zij, het troebleerde. 

Gangbaarheid