tripleer
- tri·pleer
vervoeging van |
---|
tripleren |
tripleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tripleren
- Ik tripleer.
- gebiedende wijs van tripleren
- Tripleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tripleren
- Tripleer je?
- Het woord tripleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.