• trap·pen·loopt
vervoeging van
trappenlopen

trappenloopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trappenlopen
    • ... dat jij trappenloopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trappenlopen
    • ... dat hij trappenloopt.