traande
- traan·de
vervoeging van |
---|
tranen |
traande
- enkelvoud verleden tijd van tranen
- Ik traande.
- Jij traande.
- Hij, zij, het traande.
- Ik traande.
- Het woord traande staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
tranen |
traande