Une touffe d'herbe
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  touffe     la touffe     touffes     les touffes  

touffe v

  1. dot, pol, bosje, plukje
  2. (spreektaal) weelderige haardos, bos haar
    «T’as la touffe là, tu ferais bien d’aller te couper les tifs!»
    Wat een bos haar heb je, je kan beter je haar laten knippen! [1]
  3. (spreektaal) schaamhaar
    «Ma sœur est sortie d’la salle de bain à poil et a montré sa touffe
    Mijn zus kwam bloot uit de badkamer en liet haar schaamhaar zien. [1]