toeviel
- toe·viel
vervoeging van |
---|
toevallen |
toeviel
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van toevallen
- ... dat ik toeviel.
- ... dat jij toeviel.
- ... dat hij, zij, het toeviel.
- ... dat ik toeviel.
- Het woord toeviel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.