• tocht·te
vervoeging van
tochten

tochtte

  1. onpersoonlijke verleden tijd van tochten
     Hij maakte van de gelegenheid gebruik om zich helemaal uit te kleden en keek om zich heen in de heel kleine en heel Engelse slaapkamer waar het raam tochtte, ook al was het dicht.[1]
vervoeging van
tochten

tochtte

  1. enkelvoud verleden tijd van tochten
    • Ik tochtte. 
    • Jij tochtte. 
    • Hij, zij, het tochtte. 
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628265