tochtte
- tocht·te
vervoeging van |
---|
tochten |
tochtte
- onpersoonlijke verleden tijd van tochten
- ▸ Hij maakte van de gelegenheid gebruik om zich helemaal uit te kleden en keek om zich heen in de heel kleine en heel Engelse slaapkamer waar het raam tochtte, ook al was het dicht.[1]
vervoeging van |
---|
tochten |
tochtte
- enkelvoud verleden tijd van tochten
- Ik tochtte.
- Jij tochtte.
- Hij, zij, het tochtte.
- Ik tochtte.
- Het woord tochtte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628265