Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tin·gel

Werkwoord

vervoeging van
tingelen

tingel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tingelen
    • Ik tingel. 
  2. gebiedende wijs van tingelen
    • Tingel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tingelen
    • Tingel je? 

Gangbaarheid