• thuis·blijft
vervoeging van
thuisblijven

thuisblijft

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuisblijven
    • ... dat jij thuisblijft. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuisblijven
    • ... dat hij thuisblijft.