• te·rug·rijdt
vervoeging van
terugrijden

terugrijdt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugrijden
    • ... dat jij terugrijdt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugrijden
    • ... dat hij terugrijdt.