• te·rug·lacht
vervoeging van
teruglachen

teruglacht

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teruglachen
    • ... dat jij teruglacht. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teruglachen
    • ... dat hij teruglacht.