• te·rug·keer·de
vervoeging van
terugkeren

terugkeerde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van terugkeren
    • ... dat ik terugkeerde. 
    • ... dat jij terugkeerde. 
    • ... dat hij, zij, het terugkeerde. 
     Toch was het soms lastig om relaxt te blijven en naarmate de werkstress terugkeerde kreeg ik het er steeds moeilijker mee.[1]
     Dat was in elk geval de analyse die Johanne tegen Sverre fluisterde toen ze met haar arm onder de zijne terugkeerde naar de kerstsalon.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691