Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • terg

Werkwoord

vervoeging van
tergen

terg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tergen
    • Ik terg. 
  2. gebiedende wijs van tergen
    • Terg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tergen
    • Terg je?