• te·met

temet

  1. (verouderd) soms, zo nu en dan
    • Indien gij er temet van mogt hooren.[1] 
  2. (verouderd) zo dadelijk, weldra
27 % van de Nederlanders;
12 % van de Vlamingen.[2]
  1. Groot nederduitsch taalkundig woordenboek.
    Petrus Weiland
    1859
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be