• te·gen·kwam
vervoeging van
tegenkomen

tegenkwam

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van tegenkomen
    • ... dat ik tegenkwam. 
    • ... dat jij tegenkwam. 
    • ... dat hij, zij, het tegenkwam. 
     Het water dat ik in Zuid-Californië tegenkwam was niet altijd even geweldig, het was vaak stilstaand en groenig van kleur.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers