• ta·pis·seer
vervoeging van
tapisseren

tapisseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tapisseren
    • Ik tapisseer. 
  2. gebiedende wijs van tapisseren
    • Tapisseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tapisseren
    • Tapisseer je?