Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tam·boert

Werkwoord

vervoeging van
tamboeren

tamboert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tamboeren
    • Jij tamboert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tamboeren
    • Hij tamboert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van tamboeren
    • Tamboert! 

Gangbaarheid