• tam·boe·reer
vervoeging van
tamboereren

tamboereer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tamboereren
    • Ik tamboereer. 
  2. gebiedende wijs van tamboereren
    • Tamboereer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tamboereren
    • Tamboereer je?