Oudnoords

Woordafbreking
  • svei·ða
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sveiða
sveiðar
sveiðaði
sveiðat
Klasse 1 zwak volledig

Werkwoord

sveiða

  1. branden
  2. pijn doen