suste
- sus·te
vervoeging van |
---|
sussen |
suste
- enkelvoud verleden tijd van sussen
- Ik suste.
- Jij suste.
- Hij, zij, het suste.
- Ik suste.
- Het woord suste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- sus·te
Naar frequentie | 29240 |
---|
suste
- tegenwoordige tijd van suse
- suste rundt
- sus·te
suste
- tegenwoordige tijd van susa
- suste rundt
suste
- tegenwoordige tijd van suse
- suste rundt