sucrer
sucrer
- (spreektaal) schrappen
- «Putain, ils m’ont sucré ma prime!»
- Ze hebben verdomme mijn premie geschrapt! [1]
- «Putain, ils m’ont sucré ma prime!»
- (spreektaal) in de watten leggen, verwennen
- «Ce soir-là, Louise m'a vraiment sucré.»
- Die avond heeft Louise me echt verwend.
- «Ce soir-là, Louise m'a vraiment sucré.»
se sucrer
- wederkerend (spreektaal) graaien, zijn zakken spekken
- «Ce commercial, il se sucrait au détriment du client.»
- Die verkoper verrijkte zich ten koste van de klant. [1]
- «Ce commercial, il se sucrait au détriment du client.»
- (spreektaal) suiker gebruiken, toevoegen [1]