stremde
- strem·de
vervoeging van |
---|
stremmen |
stremde
- enkelvoud verleden tijd van stremmen
- Ik stremde.
- Jij stremde.
- Hij, zij, het stremde.
- Ik stremde.
- Het woord stremde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
stremmen |
stremde