streelde
- streel·de
vervoeging van |
---|
strelen |
streelde
- enkelvoud verleden tijd van strelen
- Ik streelde.
- Jij streelde.
- Hij, zij, het streelde.
- Ik streelde.
- Het woord streelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
strelen |
streelde