stonk
- stonk
vervoeging van |
---|
stinken |
stonk
- enkelvoud verleden tijd van stinken
- Ik stonk.
- Jij stonk.
- Hij, zij, het stonk.
- Ik stonk.
- Het woord stonk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stonk" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be