statten
- stat·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
statten |
statte |
gestat |
zwak -t | volledig |
statten
- inergatief de stad ingaan om er te gaan winkelen of er anderszins aangenaam de tijd door te brengen
- Zij hebben weer eens lekker gestat.
vervoeging van |
---|
statten |
statten
- meervoud verleden tijd van statten
- Wij statten.
- Jullie statten.
- Zij statten.
- Wij statten.
- Het woord statten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "statten" herkend door:
18 % | van de Nederlanders; |
14 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be