stapte
- stap·te
vervoeging van |
---|
stappen |
stapte
- enkelvoud verleden tijd van stappen
- Ik stapte.
- Jij stapte.
- Hij, zij, het stapte.
- Ik stapte.
- Het woord stapte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
stappen |
stapte