Duits

Uitspraak
  • IPA: / ˈʃtɛːltə /
Woordafbreking
  • stähl·te

Werkwoord

stählte

  1. eerste persoon enkelvoud aantonende wijs verleden tijd van stählen
  2. derde persoon enkelvoud aantonende wijs verleden tijd van stählen
  3. eerste persoon enkelvoud aanvoegende wijs II verleden tijd van stählen
  4. derde persoon enkelvoud aanvoegende wijs II verleden tijd van stählen