sprintte
- sprint·te
vervoeging van |
---|
sprinten |
sprintte
- enkelvoud verleden tijd van sprinten
- Ik sprintte.
- Jij sprintte.
- Hij, zij, het sprintte.
- Ik sprintte.
- Het woord sprintte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
sprinten |
sprintte