Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spik·kelt

Werkwoord

vervoeging van
spikkelen

spikkelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spikkelen
    • Jij spikkelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spikkelen
    • Hij spikkelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van spikkelen
    • Spikkelt! 

Gangbaarheid