Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spie·gelt

Werkwoord

vervoeging van
spiegelen

spiegelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spiegelen
    • Jij spiegelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spiegelen
    • Hij spiegelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van spiegelen
    • Spiegelt!