De kleindochter van Jan Ponstijn   zit voor haar speelhuisje (1949)
  • speel·huis·je

het speelhuisjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord speelhuis
     Hij prees Gottfrids timmermanswerk aan de twee nieuwe personeelswoningen achter aan het perceel bij de chauffeurswoning en aan het speelhuisje.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691