Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spa·ti·eer

Werkwoord

vervoeging van
spatiëren

spatieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spatiëren
    • Ik spatieer. 
  2. gebiedende wijs van spatiëren
    • Spatieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spatiëren
    • Spatieer je? 

Gangbaarheid