stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
snoppunga snoppungaði snoppunguðum snoppungað
volledig

snoppunga (met accusatief)

  1. (iemand) een oorveeg geven, (iemand) een oorvijg geven