snelde vooruit
- snel·de voor·uit
vervoeging van |
---|
vooruitsnellen |
snelde vooruit
- enkelvoud verleden tijd van vooruitsnellen
- Ik snelde vooruit.
- Jij snelde vooruit.
- Hij, zij, het snelde vooruit.
- Ik snelde vooruit.
- Het woord snelde vooruit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.